Op weg naar Laos dus, de Democratische Volksrepubliek. Een nieuwe land kan spannend zijn, maar ik maak me niet zo druk meer tegenwoordig.
Laos democratisch?
Natuurlijk niet, net zo min als dat de DDR vroeger een democratie was. En met socialisme heeft het in Laos ook bitter weinig te maken.
Er wordt wel goed voor het volk gezorgd. Voor het eigen volk dan. Net als in Cambodja zie ik dikke SUV’s stapvoets door de straten van Pakse (spreek uit: Paksé) rijden. Dat zijn dan de auto’s van de heersende ‘socialistische’ klasse. Verder is het een bende en lijkt het wat dat betreft wel een beetje op Cambodja. Veel straatmeubilair is kapot, versleten of weg. Niets lijkt bijgehouden – op de glimmende partijgebouwen en ministeries na dan. En overal ligt rotzooi. Heel veel plastic rotzooi.
Wat wel anders is: de trottoirs – zij het op veel plaatsen kapot – zijn meestal niet geblokkeerd door auto’s. Misschien omdat niet zoveel Laotianen zich een auto kunnen permitteren.
Ook opvallend, keer op keer tref ik ongeïnteresseerde mensen als ik wat wil bestellen. Achter de balie is men druk bezig met elkaar of verzonken in een telefoon. Uitzonderingen daargelaten natuurlijk.
In Pakse verbleef ik in Residence Sisouk. De naam doet het wellicht al vermoeden: een nogal op het Frans koloniale leunend hotel. Eentje met een antieke paternosterlift. Op de begane grond een patisserie met best goed gebak en brood. Alleen jammer van de vele vliegen. Sowieso vertoonde Sisouk nogal wat verval, maar al met al was het wel sfeervol. De eigenaars spreken vloeiend Frans en converseerden er op los met de gasten in de ontbijtzaal.
Machtige Mekong
Omdat er in de stad niet veel te doen was, nam Sander me mee achterop zijn brommer. Hij wilde me aanvankelijk nog met de brommer van Pakse naar Don Som te brengen maar dat was gezien de omvang van mijn koffer niet realistisch. Nog los van het feit dat 3 à 4 uur achterop een brommer funest is voor mijn heupen.
Maar, een ritje de stad uit, richting Champassak, dat kon wel. Ergens halverwege bevindt zich een tempelcomplex met prachtig uitzicht op de Mekong. En een ellendig akelige trap ernaartoe, naar beneden. Champassak heeft een beroemde Khmer tempel, maar dat was weer te ver weg voor een ritje achterop.
Don Som – één van de 4000 eilanden

Waarschijnlijk zijn het er nog veel meer, maar op één van de grotere bewoonde eilanden in de Mekong hebben Tanoi en Sander een paradijsje geschapen. Een bungalow en twee huisjes met elk twee kamers. Binnen hoor je nog het ruisen van het water en ’s ochtends geniet je van de zon die opkomt.
Op het eiland is een dorp, de inwoners zijn meest boeren. Er gebeurt niet veel, maar dat is nu juist de charme van Don Som. Als je tot rust wilt komen dan is dit de plek.
Er is voldoende te beleven in de omgeving, maar voor mij was het vooral de kunst mijn eigen (energie-)grenzen te bewaken. En dat is in het gewone leven soms al moeilijk genoeg, laat staan als er leuke uitjes worden voorgesteld. Zodoende ben ik een paar keer over de grens gegaan. Maar tegelijkertijd was het ook de moeite.
Het leukste uitje vond ik wel het bezoek aan de markt aan de overkant. Naast groenten en fruit in alle kleuren van de regenboog zag ik balen met tabak en ook een stalletje met schors en wit poeder. Waar kende ik dat van? Juist: Yangon in Myanmar (Birma).
Nog één dag Pakse
Voor ik naar Cambodja vertrok besloot ik nog één nacht in Sisouk Residence in Pakse te blijven, om zeker te zijn dat ik de vlucht zou halen. De internationale luchthaven van Pakse telt twee gates en is dus redelijk overzichtelijk te noemen. Menig busstation in Nederland kent meer verkeersbewegingen,
Triest nieuws op de dag van vertrek uit Laos: de oprichter van Cambodia-Dutch – waar ik een project van zou bezoeken in de buurt van Siem Reap, overleed op de dag van vertrek. Enkele weken daarvoor hoorde ik dat een andere afspraak ook niet door kon gaan vanwege familie-omstandigheden.
Mijn verblijf in Siem Reap kreeg dus een andere invulling, daarover in een volgend blog.
Reageren?